zondag 26 december 2010

Conversations I: Nosce te ipsum

“Vertel me vreemde, na alles wat je hebt geleerd, na alles wat je hebt gezien, ken jij jezelf? Weet jij wie je bent?”; “Wat is dat nou voor vraag? Natuurlijk ken ik mezelf.” “Dat bedoel ik niet, ik vraag het nog eens, ken jij jezelf?”

Ik loop over het perron op het station Groningen, en ga met een cola in mijn hand zitten naast mijn drinkebroeder. Hij keek me aan;
“Heb je misschien een peuk voor me?”
“Je rookte toch niet meer?” Zei ik spottend
“Dit is niet roken man, dit is een sigaret nuttigen.”
“Wat is het verschil?”
“Als ik seks heb, heb ik toch ook niet meteen een relatie, anders zou ik heel veel relaties hebben gehad. Met roken is het net zo, ik rook nu misschien een sigaret, maar dat zegt niet dat ik een roker ben.”
“Dus je bent fuck buddy’s met sigaretten?”
“Jah opzich zou je het zo kunnen zien” zei mijn drinkebroeder.
Lachend keek ik uit over het spoor. Het was mooi, voor een kille winterdag.
“Weet je wat gewoon mijn levens doel is?” zij mijn drinkebroeder trots
“Nou?”
“Afgezogen worden door een lekker wijf terwijl ik een peuk rook,”
“Ik snap echt niet hoe jij steeds maar weer aan een vriendin komt…”
“Tja ik ben gewoon een fokking Rosetta’s Stone als het op vrouwen aan komt.”
Ik schudde mijn hoofd lachend, tja je kon niks anders verwachten van deze gast.

“Hoe bedoel je ken ik mezelf, ik snap je niet. Wat bedoel je nou?!” “Kijk om je heen, denk na Jij bent de gene met het land!” “Ik ben de gene met het land? Wat houd dat nou weer in? Ik begrijp je niet.” “En dat is het probleem vreemde.”


Vlammen laaien, de geur van brandstof is sterk herkenbaar, ik kijk hoe leidijk 49 langzaam afbrand. Ik loop langs en neem het beeld in me op. Ik zie de aanstichter op een afstandje staan, hij kijkt me lachend aan. Hij komt me zo bekend voor, maar ik kan hem net niet plaatsen. Hij ziet er machtig, en zelfs gestoord uit. Met een peuk in de ene hand en een aansteker in de ander. Hij draagt een zwarte jas met zwarte schoenen. Wanneer ik dichtbij genoeg ben zwaait hij vrolijk naar mij, achter me hoor ik nog steeds de vlammen tekeergaan. Hij opent zijn mond en zegt: “We zouden nooit bang moeten zijn om te sterven” Ik herken de stem, alsof ik hem elke dag hoor, maar weer weet ik hem niet te plaatsten. “Wie ben je?” vraag ik, maar ik krijg het antwoord te horen waar ik al bang voor was.’”Ik ben jouw, zie je dat dan niet.” ‘Maar je kan mij niet zijn, dit ben ik niet, zo ben ik niet toch?’; “Ze zullen ons niet beheersen, dat weet je, jij bent ik, ik ben jouw. Wij hebben de controle.” Ik kijk naar het vuur, waar is de brandweer, langzaam stromen er meer en meer toeschouwers naar het vuur. De pyromaan kijkt me, hij weet precies wat ik denk; “Als het niet zo verwoestend en gevaarlijk was, zou je kunnen zeggen dat dit gewoon pure kunst is.” Zegt hij grimassend. ‘Ja, bijna wel.’ Ik sla mijn arm om hem heen, daar sta ik met mezelf, kijkend naar het schouwspel voor ons.

“Je begint het te begrijpen, of niet?” “Ik weet niet, het is allemaal zo raar” “Je weet het wel, je begrijpt het alleen nog niet” “Nog niet?” “Alles valt te leren, zolang jij je geest er maar voor open zet, het draait allemaal om begrijpen.”

De trein raast over de rails, ik kijk uit het raam en zie het franse landschap, het is zo mooi. Net als London. Tegen over me zit een persoon, de reden waarom ik langer in London ben gebleven. De reden waarom ik een paar groene ogen heb weten los te laten. Ik was verloren in passie, en verkeerde gevoelens. Maar ik ben nu vrij, de groene ogen vertrekken zelfs over een tijdje. Toevallig genoeg naar het land waar de persoon voor me weg komt. Het was moeilijk los te laten, het is nog steeds moeilijk. Maar het is niet het einde van liefde, zoals ik eens dacht. Ik voel me nu zoveel lichter, en kijk naar de persoon tegenover me, die lach dat haar. Het is net een droom. Ze heeft me laten inzien, dat als je maar je geest er naar zet, als je maar probeert. Niks onmogelijk is. Het heeft me geleerd dat een vonk uit meer dan alleen passie kan voortkomen. De trein gaat verder, overstappen in Antwerpen. En daar scheiden onze wegen zich ook. Ik ga richting Nederland, mijn reisgenoot gaat richting Italië. Maar ik weet, dit is niet de laatste keer dat ik haar zie. En het is ook geen afscheid. Het is een see you soon.

“Je bent paranoïde!” “Nee ik ben waakzaam, het zou jouw goed doen dat ook meer te zijn! Maargoed begin je het te zien?” “Ik denk het…” “Je moet niet denken, je moet het weten” “Ik doe mijn best…”    “Hou op met proberen het te begrijpen en begrijp het.”

Ik liep ooit door het centrum van een stad, daar stond een man te roepen en te schreeuwen, hij zager oud en vervallen uit, als een gestoorde, maar toch nam ik de tijd om te luisterren:
“Mensen, ze zijn niet bedoeld als individuen, zo horen we niet te bestaan, wij zijn vele stukjes van één voorwerp, maar dat voorwerp is nu kapot. Alleen door samen te werken, alleen door als één te werken en te denken kunnen we de Tiran die zo velen aanbidden verslaan. Alleen door als één bewustzijn te denken kunnen we hem die zich onze god noemt doden. Alleen dan kunnen we dit eiland van onwetendheid afkomen, en de zeeën van oneindigheid bevaren. Als sinds onze creatie probeert hij de waarheid te verbergen, Maar Eva plukte toch de vrucht en nam een hap. En werd zo de grootste held die ons menselijk ras ooit heeft gekend. Hij wil ons in het duister houden, ons klein houden. Uit angst dat we hem voorbij streven. We bouwden de toren van Babylon, om te laten zien wat we konden, wat we hadden geleerd. En hij verwoeste het uit angst. De mens mocht de hemel niet bereiken. Hij martelde arme Job om een punt te bewijzen aan de Duivel. Het is in de aard van mensen om monsters te maken, en het is de aard van monsters om hun makers te vernietigen. In plaats om te smeken dat god zijn macht met ons deelt, laten we de macht grijpen die ons toebehoort. Laten wij onze plaats als god innemen!”
Hij klonk als een gek, maar toch intrigeerde zijn woorden me, maar toen ik de volgende dag terug kwam, kreeg te horen dat hij die nacht gestorven was. Blijkbaar was hij berooft, het rare was alleen. Dat de dief niks meegenomen had.

“En vreemde, begin je het al te zien, begin je het te begrijpen?” “Ik denk dat ik weet wat je bedoelt, ik denk nu ik nieuw inzicht heb in de wereld om me heen, ik nu ook inzicht heb in mezelf” “Vertel me dan, ken jij jezelf vreemde?”

Beetje eenzaam is mijn naam. Het is kerst avond, ik zit in mijn stoel. Met een leeg glas naast me, en een boek op mijn schoot. De laptop staat uit, ik kreeg last van mijn ogen. Dat heb ik wel vaker, het is zelfs zo dat ik misschien een lees bril moet. Ik met de scherpe ogen. Ik kijk om me heen, zoveel boeken liggen op de grond. Ik lees de laatste tijd veel vaker. Ik vul mijn glas weer, met een amberkleurige vloeistof. Op de achtergrond speelt ontspannende piano blues. Zoveel dat ik nog wil leren, zoveel dat ik nog wil meemaken. Maar ik zit opgesloten door mijn eigen tekortkomingen en een wereld die me tegen werkt. Ik sluit mijn ogen, gewoon voor en minuutje. “Hallo mijn beste man!” Ik schrik op, wie was dat ik kijk achter me en op mijn bureau zit een meisje, ze is ongeveer even oud als mij. Aarzelend zeg ik; “Wie ben jij?” “De geest van kerst verleden dum dum, haha nee grapje. Ik ben hier om de drank genaamd eenzaamheid met je te delen, want dat is beter dan alleen drinken, of niet dan.” Sierlijk laat ze zich van mijn bureau zaken, haar lange paarse haar danst vrolijk mee. Ze schenk zichzelf een glas van het amberkleurige spul in en gaat tegen over me zitten. “Dus vertel me dum dum, waarom zit je hier alleen?” vraagt ze nieuwsgierig “Omdat dat mijn lot is.” Zeg ik spottend “Dat is een dom antwoord, geef me eens een beter antwoord. Wat wil je” “Wat ik wil?! Ik wil dat ik ware liefde vind, dat de zon gaat schijnen, ik wil een sigaret, ik wil een machine geweer met oneindig veel kogels en een vergunning om te doden.” “Wat houd je tegen?” “Deze wereld! Deze mensen! Alles!” “Zijn het echt hun die je tegen houden?” Ik zucht, ik denk na; “Het is allemaal mezelf of niet? De negativiteit, het ongeluk, de blues, het komt allemaal uit mezelf. Dank je vreemde, ik wou alleen dat ik je eerder had ontmoet.” “Graag gedaan, maar we hebben elkaar wel eerder ontmoet, je weet het alleen nog niet.” Met die cryptische boodschap werd ik wakker, daar zat ik alleen in mijn stoel ik had alles gedroomd. Maar toen ik naar de stoel tegenover me keek, lag daar een leeg glas.

“Ik ben de gene met het land, ik heb zelf de controle, ik kan het bewerken, het laten groeien het laten sterven. Ik weet hoe ik het land kan gebruiken naar mijn voordeel. Ik ben de gene met het land.” “Ik denk dat je het eindelijk begrijpt, eindelijk heb jij je bewezen als een gelijke.” “Je kan dit niet leren, je moet dit begrijpen, het ervaren. Ik dank je dat je me hebt geholpen” “Nee broeder jij bedankt”

De zon ging onder aan de horizon, ik zat daar op dat bankje aan de klif. Achter me lach een begraaf plaats. Misschien wel de mooiste begraaf plaats op aarde. Het was een herfst dag en de boom naast me en de bomen in de verte waren prachtig rood en goud. Aan de andere kant naast me stond een Maria beeld, het zat onder de klimop maar dat maakte het alleen maar mooier. Het is daar zo stil, je hoort alleen de wind waaien, en de zee tekeer gaan. Geen levend wezen dat durft de rust te verstoren. Ik kijk richting het kerkje, er loopt een gedaante uit en die loopt langzaam richting mij. Met betraande ogen gaat deze gedaante naast me zitten, we kijken stil uit over het water. De vreemde begint te praten; verteld hoe verloren alles is. Na hoeveel je ook meemaakt, je verandert niks. Ik kijk op en zeg; “Vertel me vreemde, na alles wat je hebt geleerd, na alles wat je hebt gezien, ken jij jezelf?.....

1 opmerking:

  1. we wachten nog steeds op een column van haje in de krant elke ochtend,
    of in ieder geval.
    Ik. als ik in het enkelvoud zou moeten schrijven.

    BeantwoordenVerwijderen